Steeds meer mensen worden zich bewust van wat zij eten. Het stukje vlees dat in de supermarkt verpakt ligt, was nog niet zo lang geleden van een dier, dat ernstig heeft geleden in de vlees-industrie. Een dier dat ook graag met de liefde van zijn of haar moeder was opgegroeid en lekker in de natuur had willen spelen, maar in plaats daarvan vaak nog nooit daglicht had mogen zien.
In de hedendaagse geconcentreerde massaliteit van de bio-industrie, die pas werd ontwikkeld na de massale huisvestingsprincipes van gevangenen door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog, is er geen of onvoldoende oog voor het welzijn van de dieren. Dieren in de vlees- en zuivelindustrie leven in fabrieken, en zijzelf zijn het product. In de grote stallen met duizenden tot tienduizenden dieren is er weinig aandacht voor het welzijn van de dieren.
Het voornaamste doel in de vlees-industrie is de dieren binnen een korte tijd tot het maximaal haalbare te laten doorgroeien, zodat het dier het meest oplevert. Het voornaamste doel in de zuivel-industrie is moederdieren zoveel mogelijk – buitenproportionele hoeveelheden – melk te laten produceren.
En zoveel dieren bij elkaar, zo dicht op elkaar houden levert natuurlijk problemen op. De dieren gaan elkaar bijten uit irritatie en verveling en ze worden ziek en besmetten andere dieren (en mensen). Daarom worden bij varkens de staarten onverdoofd geamputeerd zodat andere varkens ze niet meer af kunnen bijten. Bij kuikentjes worden de vleugeltippen en punten van de snaveltjes afgeknipt zodat ze elkaar niet meer (dood) kunnen pikken. Om (zoveel mogelijk) ziektes te voorkomen, krijgen de dieren allerlei antibiotica door hun voer. Mensen die dieren of dierlijke producten eten en drinken krijgen deze binnen, met als gevolg resistentie voor antibiotica. En hoewel gezondheidsinstanties wereldwijd zich steeds meer zorgen maken over antibiotica-resistentie (de World Health Organisation spreekt van een ‘global threat’), lijkt dat bij de veeboeren, veterinaire industrie en de politiek – die de vleesindustrie spekt met een ondenkbaar vermogen aan financieringen, belastingvoordelen, subsidies en vergoedingen – niet door te willen dringen.

Ken je die meldingen bij de Eerste Hulp in ziekenhuizen, dat je moet melden als je direct contact hebt met dieren? Hoeveel directer kan het contact zijn dan ze in je maag te stoppen?
Ook zoönoses kennen we als bedreiging voor de volksgezondheid vanuit de geconcentreerde massa-dierhouderij maar die je niet alleen beroepsmatig hoeft op te lopen. Ziekten die van de ene soort op een andere overslaan: de griep hebben wij van varkens en tegenwoordig steeds vaker van vogels; ebola is bij de mens gekomen door het eten van bush-meat; Q-koorts van geiten; ‘gekke koeien ziekte’ BSE van koeien en Creutzfeld-Jacob van schapen; salmonella via kippen en hun eieren, en niet te vergeten de E-coli poep-bacterie die op besmet vlees kan zitten en waar je goed ziek van kunt worden. De overheid houdt er een uitgebreide lijst van bij op: RIVM: Zoönosen op een rij.
Ondanks de dieronvriendelijke methoden van preventieve medicijnen, preventief lichaamsdelen verwijderen en meer, halen veel dieren in de vlees-industrie het slachthuis niet eens. Ze zijn zwak door ziekte veroorzaakt door bijvoorbeeld ontstekingen aan verwondingen. Zij worden ‘wrak vee’ genoemd en als zwak hoopje met machines weggeveegd en gesleept naar kadavertonnen en -plaatsen, meestal uit het zicht van eventuele voorbijgangers. Medische zorg is er niet of nauwelijks voor die dieren tot de dood hen, meestal pas na een akelige reis naar het slachthuis, verlost.